Ik voelde me smerig. Mijn handen roken naar een ander, een dode. Ik wilde alles van me afwassen. Meerdere keren gegaan. Gaten in de lucht werden er gesprongen toen ik kreeg te horen dat ik de werkvloer mocht verlaten. Een kille ruimte, met veel staal en harde geluiden. Bij mijn aankomst in de buitenlucht werd ik verrast door de temperatuur, die naar mijn mening ietwat hoog lag deze zomer. De zon scheen fel en de lucht was blauw, een prachtige foto voor een ansichtkaart zou het zijn geweest. Ik kan werkelijk waar verlangen naar een dag als dat het vandaag was, hoewel ik zoveel waarde hecht aan mijn mooie lange jas, die geen mens zal dragen in de zomer.
Op dagen als deze zou ik in het water willen liggen, hoewel ik me onprettig voel als ik mij in slechts een zwembroek tussen het vrouwelijke gezelschap begeef. Misschien is dit de reden waarom ik niet zo vaak een zwembad bezoek, hoewel ik vannacht wakker werd in een bad bestaand uit transpiratie, mijn eigen. Zwetend in een zoute, vochtige waterbron werd ik wakker met het gevoel dat werkelijk elke porie in mijn huid in huilen uitgebarsten was. Ontroostbaar zullen ze zijn geweest. Mijn arme, arme lichaam. Puur uit defensie schakelde ik mijn nachtlampje aan, omdat ik wel vaker het gevoel heb dat ik word bekeken in mijn nachtelijke rust. Raadselachtig is de vraag wie het zijn en hoe ze mijn houten slaapkamerdeur openen zonder mij te wekken. Misschien nog wel belangrijker is de vraag wie er naar mij om zou willen kijken zonder oogcontact te maken. Misschien wel een ander.
Goed zo
BeantwoordenVerwijderen